‘Twee derde vegaburgers niet erg gezond’, liet de Consumentenbond onlangs weten. De vleesvervangers zijn te zout en/of bevatten teveel verzadigd vet, naar de smaak van de consumentenorganisatie. En te zelden is ijzer en vitamine B12 aan de burgers toegevoegd. Zweeds onderzoek toont echter dat de problemen met surrogaatvlees een niveau dieper steken.
De Consumentenbond bekeek de ingrediëntenverklaring op de verpakking van 75 vegaburgers van 25 merken, te koop in zeven supermarkten en Ekoplaza. Als de hoeveelheid zout en verzadigd vet niet hoger uitkwam dan respectievelijk 1,13 en 2,5 gram per ons, dan ontving de burger in kwestie de kwalificatie ‘gezond’. Althans, gezond voor flexitariërs. Vegetariërs moeten namelijk op hun eiwitinname letten, aldus de bond:
‘Plantaardig eiwit is over het algemeen minder efficiënt voor je lichaam dan dierlijke eiwitten. Daarom heb je als vegetariër twintig procent meer eiwit nodig dan vleeseters.’ Genoeg eiwit, oordeelt de bond, heeft een vegaburger als deze daar per ons tien gram per ons van bevat. Dat was het geval bij slechts tien van de 75 vegaburgers. Voor veganisten is de keus nog kleiner.
Een veganistisch dieet komt helemaal zonder dierlijke ingrediënten uit. ‘Dan is het belangrijk dat een vegaburger genoeg eiwit bevat en verrijkt is met ijzer en vitamine B12. Er moet minimaal 0,8 milligram ijzer en 0,24 microgram B12 per honderd gram zijn toegevoegd.’ Zo bezien blijft het ‘gezonde’ aanbod voor veganisten beperkt tot vier vegaburgers.
‘Hoewel veel vegaburgers niet erg gezond zijn’, zegt directeur van de Consumentenbond Sandra Molenaar, ‘zijn ze doorgaans gezonder dan hamburgers van rundvlees. Bovendien zijn vega varianten een stuk duurzamer. Niet alleen qua dierenwelzijn, maar ook door de veel kleinere impact op het klimaat. Met wat minder zout zijn ze nog gezonder ten opzichte van vlees, dus fabrikanten zijn aan zet.’
Fytaat
Onderzoekers van de Chamlers Universiteit (Zweden) delen de conclusie dat er werk aan de winkel is voor producenten van vleesvervangers. ‘Bij de ontwikkeling van vleesvervangers is het noodzakelijk dat voedingskundige kennis geïmplementeerd wordt’, schrijven ze in Nutrients. Na chemische analyse van de 44 vleesvervangers die ze in de supermarkt kochten, richt hun kritiek zich vooral op een element dat niet op de etiketten terug te vinden is: de biologische beschikbaarheid van het aanwezige ijzer en zink.
Die is beroerd. ‘Geen van de producten is te beschouwen als een goede bron van ijzer, vanwege de zeer hoge fytaatgehaltes.’ Fytaat – ook bekend als fytinezuur – bindt zich aan mineralen waardoor het lichaam deze niet uit de voeding kan opnemen. ‘De voedingswaardeclaims die de producenten met betrekking tot ijzer hanteren, blijken niet in lijn te zijn met de Europese richtlijnen, aangezien het ijzer in deze vorm niet voor het lichaam beschikbaar is.’
Vleesvervangers dragen niet noemenswaardig bij aan de ijzerbehoefte en dat is een probleem. Schattingen over ijzertekorten in Europese vrouwen in de vruchtbare leeftijd lopen uiteen van tien tot 32 procent. En bijna een op de drie Zweedse meisjes op het middelbaar onderwijs heeft te weinig ijzer in het bloed. Daar komt bij dat juist vrouwen het minste vlees eten en overstappen op een plantaardige voedingswijze, vermeldt het nieuwsartikel op de website van de universiteit.
De biologische beschikbaarheid van nutriënten zou bij de etikettering leidend moeten zijn, vindt Ann-Sofie Sandberg, professor Voedseltechnologie aan Chalmers University. ‘Een blik op de lijst met ingrediënten volstaat niet’, zegt ze op website van de universiteit. ‘Sommige producten die we onderzochten zijn met ijzer versterkt. Maar de opname daarvan is nog altijd geremd door fytaten.’
Tempeh
Sandberg neemt aan dat etikettering op basis van biologische beschikbaarheid de industrie zal aansporen hun producten te verbeteren. Uit de studie valt op te maken dat behalve ijzer, zink en zout ook de proteïnen duidelijke verbeterpunten zijn. De hoeveelheid daarvan laat vaak te wensen over. Dat zouden consumenten met de verpakking in de hand kunnen nog kunnen checken. Maar de mankerende diversiteit aan aminozuren en de – wederom als gevolg van fytinezuur – matige opneembaarheid ervan vermelden etiketten niet.
Dat vleesvervangers zo veel fytaat bevatten komt door de gebruikte extractiemethode. Die isoleert niet alleen de eiwitten uit peulvruchten en zaden, maar eveneens het daarin van nature aanwezige fytinezuur. Fermentatie zou volgens de auteurs een geschikte alternatieve productiemethode kunnen zijn. Tempeh is zo’n gefermenteerd product en het is niet toevallig dat tempeh in het Zweedse onderzoek gunstig afstak bij de rest: nauwelijks fytaat en relatief veel ijzer.
CO2 voetafdruk
Vorige week besteedde Divitaal aandacht aan de gezondheidswaarde van de verschillende voedingspatronen en de hoeveelheid koolstofdioxide (CO2) die het kost om deze voeding te produceren. Zowel de Consumentenbond als de Zweedse onderzoekers promoten industriële vleesvangers als van nut bij het verkleinen van onze CO2-voetafdruk.
De Consumentenbond noemt ook voordelen in termen van dierenwelzijn en volksgezondheid. De Zweden stellen echter: ‘De implicaties voor de gezondheid van een dieet dat is samengesteld met vleesvervangers zijn momenteel niet bekend.’
Beide doelen, gezondheid en milieu, komen dichterbij door deze ultra-bewerkte voedingsmiddelen te vervangen door natuurlijke alternatieven. Door erwten, bonen, granen en zaden te weken en voor te kiemen, bouwt het fytinezuur af. Deeg van volkorenmeel met gebruik van desem een nacht laten fermenteren doet dat ook. De CO2-voetafdruk van peulvruchten is ongeveer 60 procent kleiner dan die van vleesvangers:
Beeld boven: een vegaburger van Beyond Meat, Wikipedia
MMV maakt wekelijks een selectie uit het nieuws over voeding en leefstijl in relatie tot kanker en andere medische condities.
Inschrijven nieuwsbrief