In Nederland heeft een vrouw een kans van één op acht om borstkanker te krijgen. Circa 14.000 keer per jaar wordt bij vrouwen de diagnose borstkanker vastgesteld. Dit is vijftien procent meer dan 10 jaar geleden. 2050 keer wordt er een voorstadium van borstkanker gediagnostiseerd; dit is 50 procent meer dan 10 jaar geleden.
Het meest komt borstkanker voor bij vrouwen boven de 50 jaar. Vóór het dertigste jaar komt het maar zelden voor. Ook bij mannen komt borstkanker voor, ongeveer 85 gevallen per jaar. Onderzoek en de behandeling van borstkanker bij mannen is hetzelfde als bij de vrouw. Het aantal vrouwen dat per jaar sterft aan borstkanker is 3.200, het aantal mannen 22.
Door de stijgende toename van het aantal nieuwe gevallen van borstkanker per jaar en de verbeterde overleving neemt het aantal patiënten mét borstkanker aanzienlijk toe.
De borst bestaat uit huid met daaronder klierweefsel, bindweefsel, vetweefsel, bloedvaten en lymfevaten. Het klierweefsel (de kegelvormige lobjes) waarin de moedermelk wordt aangemaakt, ligt over de grote borstspier. Elk melklobje heeft een eigen afvoergang, de melkgang (duct), waardoor de melk naar de tepel wordt gebracht. Vlak voor de uitmonding in de tepel vormen de melkgangen verbredingen, de zogenoemde melkzakjes.
Bij de ontwikkeling van de borsten spelen de geslachtshormonen (de oestrogenen) een belangrijke rol. Als groeifactoren zetten zij de cellen van het borstweefsel aan tot deling via de zogenaamde hormoonreceptoren. Dit zijn een soort antennes die zich op de celwand bevinden. Deze receptoren kunnen oestrogenen of andere groeifactoren aan zich binden met als gevolg dat de cel zich kan gaan delen zodat er een toename van het borstweefsel plaatsvindt. De toename van de hoeveelheid klierweefsel tijdens de zwangerschap gebeurt ook onder invloed van de hormonen en bij het geven van borstvoeding worden de klieren vervolgens door de zuigreflex van de baby geactiveerd. Na de overgang (menopauze) nemen zowel de melkklieren als het bindweefsel en het vetweefsel af.
Borstkanker ontstaat op dezelfde manier als bijna alle andere vormen van kanker. Onze lichaamscellen worden continu vervangen door nieuwe cellen, de zogenaamde dochtercellen die identiek dienen te zijn aan hun zogenaamde moedercel. Bij dit proces van kopiëren kan er wel eens iets mis gaan, maar dit wordt direct herkend en hersteld. Lukt dit niet, dan wordt de cel gedwongen om ‘zelfmoord’ te plegen (apoptose). Wanneer dit herstellen of verwijderen van afwijkende cellen niet gebeurt, kunnen deze cellen met de fouten in hun erfelijk materiaal, zich ongecontroleerd gaan vermenigvuldigen. Daarbij worden steeds meer afwijkende cellen gevormd zodat er een gezwel ontstaat, een tumor. Gedurende dit hele proces is het lichaam steeds bezig om de schade zo beperkt mogelijk te houden. Vandaar dat het vaak zo’n vijf tot tien jaar duurt voordat een tumor pas herkenbaar/zichtbaar wordt.
Zolang de cellen van het gezwel niet door weefselbegrenzingen heen gaan (invasief gaan groeien) en zich niet verspreiden (uitzaaien) spreken we van een goedaardige tumor. Bij borstkanker ontstaat uit de afwijkende cellen een niet-invasieve tumor (in situ), een ductaal carcinoma in situ (DCIS) ook wel genoemd een intraductaal carcinoom, of een lobulair carcinoma in situ (LCIS). Aangenomen wordt dat dit stadium uit kan groeien tot een invasief groeiende kanker, respectievelijk het ductale carcinoom en het lobulaire carcinoom. In de meeste gevallen (80-90 procent) ontstaat er een ductaal carcinoom. Dit proces kan door de gehele borst plaatsvinden.
In de reguliere geneeskunde is niet exact bekend hoe borstkanker ontstaat, waarom het herstelmechanisme niet werkt en waarom de afwijkende cel niet in apoptose gaat. Echter de laatste jaren wordt steeds meer onderkend dat de invloed van de directe omgeving van de cellen een steeds grotere rol speelt. Met deze directe omgeving wordt het weefsel tussen en rondom de (tumor)cellen bedoeld. En dit is het nieuwe doelwit in de reguliere behandeling van kanker. In de biologische behandeling van kanker is dit al heel lang de basis van een succesvolle aanpak.
Niet alle afwijkingen in de borst zijn kwaadaardig. Ook goedaardige afwijkingen kunnen voorkomen en in die gevallen is een behandeling in de meeste gevallen niet nodig. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Fibroadenoom. Dit is het meest voorkomende goedaardige ‘knobbeltje’ in de borst bij vrouwen jonger dan 35 jaar. Na de overgang komen ze niet meer voor. Het is een hormoongevoelige gladde, ronde of ovale knobbel die meebeweegt met het borstweefsel. Het is ontstaan door plaatselijke groei van steun- en klierweefsel. Net als andere goedaardige gezwellen drukt een fibroadenoom het omringende weefsel wel opzij, maar groeit er niet in.
Intraductale papilloom: abnormale groei van ductale cellen.
Mastopathie. Dit is een verzamelnaam voor allerlei goedaardige klachten aan de borsten die veel te maken hebben met de hormoonhuishouding van een vrouw. In de meeste gevallen is er een duidelijke relatie tussen de pijnklachten en de menstruatiecyclus. Ongeveer een op de tien vrouwen heeft wel eens last van mastopathie in één of beide borsten. Mastopathie kan heel pijnlijk zijn en daardoor het dagelijks leven behoorlijk beïnvloeden.
Mastitis. Dit is een ontsteking van de melkklier.
Cyste. Dit is een veelvoorkomende goedaardige afwijking in de borst. Een cyste is een met vocht gevuld blaasje. Deze kan bijvoorbeeld ontstaan door een verstopping in een melkgang. Vooral als er spanning op staat is een cyste goed voelbaar als een ronde, stevige knobbel en kan dan ook pijnlijk zijn. Soms zijn er verschillende cysten in één of in beide borsten aanwezig.
Vetknobbels. Ook kunnen er in de borsten verdikkingen in het vetweefsel voorkomen. Dergelijke vetknobbels voelen over het algemeen vrij zacht aan. Zij drukken het omringende weefsel opzij.
Bij borstkanker spelen volgens reguliere opvattingen vele bekende (en nog onbekende) risicofactoren een rol. Kansen en risico’s zijn weliswaar meetbaar, maar let wel: de uitkomst is nooit zeker. Zoals eerder gezegd laten de statistieken zien dat 1 op de 8 vrouwen in ons land borstkanker krijgt. Hierbij moet wel een kritische kanttekening worden geplaatst. Het cijfer ontstaat doordat het wordt berekend over een heel vrouwenleven, van 20 tot 90 jaar dus. Zelfs voor een vrouw van vijftig is de kans dat ze binnen tien jaar borstkanker krijgt, ´slechts´ 2,5 procent. De kans dat ze er binnen tien jaar aan overlijdt, is nog veel lager: 0,6 procent.
Borstkanker is een vorm van kanker die vooral bij vrouwen in de rijke westerse landen voorkomt. Uit epidemiologische rapporten komt duidelijk naar voren dat leefstijl een belangrijke factor is bij het ontstaan ervan. We kunnen er dus zelf heel wat aan doen om het risico zo klein mogelijk te houden. Belangrijke factoren, naast ons dieet, die het risico op borstkanker kunnen vergroten zijn o.a. kinderloosheid of een kind krijgen op latere leeftijd, geen of gedurende een korte periode borstvoeding geven, het gebruik van het -thans verboden- DES tijdens de zwangerschap, hogere leeftijd en overgewicht tijdens en na de overgang. De hormoonhuishouding, die een zeer belangrijke factor is bij het risico op borstkanker, staat onder invloed van erfelijke aanleg en leefgewoonten waaronder tevens het gebruik van ‘de pil’ en het gebruik van hormoonpreparaten in de overgang. Bij een erfelijke aanleg wordt borstkanker vaker relatief jong, voor het 50e jaar, vastgesteld. Circa vijf tot tien procent van alle vrouwen met borstkanker heeft de ziekte gekregen mede door een erfelijke aanleg. Ook het vóórkomen van zowel borstkanker als eierstokkanker in één familie of bij één persoon kan verband houden met erfelijkheid. De risicofactoren die bij de vrouwen in het algemeen een rol spelen, lijken ook van invloed bij een erfelijke aanleg. Zelfs wanneer er sprake is van genetische belasting (erfelijkheid) blijkt leefstijl invloed uit te kunnen oefenen.
Een andere risicofactor is een bestralingsbehandeling die ondergaan is voor het 30e jaar, bijvoorbeeld vanwege het Hodgkin-lymfoom/de ziekte van Hodgkin.
Symptomen die kunnen wijzen op borstkanker
Symptomen die kunnen wijzen op borstkanker zijn:
- veranderingen van de tepel (zoals roodheid, schilfertjes of een plekje dat op eczeem lijkt)
- bruin of bloederig vocht uit de tepel
- een ingetrokken tepel
- veranderingen in de borst; de meest voorkomende verandering is een ‘knobbeltje’
- deukjes of kuiltjes in de huid van de borst
- pijn in de borst op een plek waar ook het klierweefsel iets anders aanvoelt
- een borst die warm aanvoelt en rood is verkleurd; soms is de huid verdikt en vertoont ze putjes, zoals een sinaasappelschil
Behalve een mammografie zijn er de volgende mogelijkheden om afwijkingen in de borst op te sporen:
- Echografie. Echografie wordt vooral gedaan als de specialist meer wil weten over één bepaalde plek in de borst waarover de mammografie en/of het lichamelijk onderzoek geen uitsluitsel geven. Bijvoorbeeld bij een voelbare knobbel die op de borstfoto niet te zien is, of bij een moeilijk te beoordelen foto. Bij vrouwen jonger dan 30 jaar met een knobbel in de borst doet de arts bij voorkeur in eerste instantie alleen een echografie om geen onnodig onderzoek uit te voeren met de niet ongevaarlijke röntgenstraling. Bovendien heeft het borstklierweefsel dan nog een dichte structuur, waardoor een borstfoto moeilijk te beoordelen is. Ook bij zwangere vrouwen wordt in eerste instantie een echografie gedaan omdat ook bij hen het borstweefsel een dichte structuur heeft en röntgenstraling zoveel mogelijk vermeden dient te worden.
- Thermografie of digitale infraroodthermografie, een van de alternatieven, zij het enigszins omstreden. Het wordt als aanvulling bij een mammografie uitgevoerd. Het is veiliger dan mammografie omdat de patiënt niet aan straling wordt blootgesteld en het niet noodzakelijk is om de borst samen te drukken. Zoals bij alle vormen van kanker bestaat het risico dat kankercellen door het lichaam worden verspreid. Dit kan ook veroorzaakt worden door medisch handelen (iatrogeen) zoals bij het maken van een mammografie, het nemen van een punctie of biopsie, tijdens de operatie. De eerste niet-iatrogene uitzaaiing ontstaat meestal in een schildwachtklier. Kankercellen kunnen zich ook via het bloed verspreiden naar de botten, longen of lever en daar uitgroeien tot tumoren.
Goedaardige tumoren van de borst (DCIS) hoeven in principe niet behandeld te worden. Als de patiënt er klachten van heeft of als er een grote kans bestaat dat de tumor wel kwaadaardig wordt, kan er toch besloten worden de borst te opereren. De behandeling van een DCIS bestaat in de regel uit een borstsparende behandeling of een borstamputatie. Een borstsparende operatie wil zeggen dat de nog niet-invasieve tumor met een klein deel omringend borstweefsel wordt verwijderd. U begrijpt dat wanneer de diagnose juist gesteld is, hier de kans op ‘genezing’ 100 procent is. Op de keeper beschouwd is hier geen sprake van kanker, maar van een voorloperstadium. Logisch dat hier de kans op ‘genezing’ 100 procent is. Is de diagnose onjuist, dan is de kans het grootst dat in de eerste 5 jaar er een plaatselijke terugkeer is van de tumor. Om die reden worden vrouwen in die periode vaker gecontroleerd.
Patiënten met uitzaaiingen in de organen kunnen in principe niet (meer) genezen. Dan vindt er een palliatieve behandeling plaats waarbij voor korte of langere tijd de tumorgroei kan worden geremd en de klachten worden bestreden.
Amputatie
Kwaadaardige tumoren moeten, indien mogelijk, altijd chirurgisch verwijderd worden. Dit moeten we zien als een curatieve behandeling. Afhankelijk van de grootte van de tumor en de borst, kan er borstsparend geopereerd worden of een amputatie van de borst volgen. Bij borstsparende ingrepen wordt de borst in de regel nabestraald. Bestraling is een plaatselijke behandeling om (achtergebleven) kankercellen te vernietigen. Hierbij kunnen ook de gezonde cellen in het bestraalde gebied worden beschadigd. Bijwerkingen zijn over het algemeen futloosheid en vermoeidheid.
Een andere veelvoorkomende bijwerking is een plaatselijke reactie van de huid.
Een late bijwerking is de kans op hartproblemen.
Daarnaast kan er afhankelijk van de uitslag van de operatie, de tumorkenmerken en de hormonale status van de patiënt nog nabehandeld worden met hormonen en/of chemotherapie. Hormoontherapie wordt ingezet wanneer er hormoonreceptoren voorkomen op de celwanden van de borstkankercellen. Dit type tumoren wordt dan hormoongevoelig (of ook wel oestrogeen en/of progestageen positief) genoemd. In dat geval kunnen de eigen hormonen van de vrouw er voor zorgen dat de tumorcellen aangezet worden tot delen (= groei). Het merendeel van de kwaadaardige borsttumoren is hormoongevoelig. Na de overgang geldt dit voor twee van de drie tumoren. Bij vrouwen die nog menstrueren heeft ongeveer 30 procent van de tumoren een overmaat aan hormoonreceptoren. De groei van dit type tumoren kan worden afgeremd door de werking van de eigen geslachtshormonen te blokkeren. Hormoontherapie kan op verschillende manieren toegepast worden:
- het innemen van zogenaamde hormoonblokkers zoals anti-oestrogenen. Deze blokkeren de hormoonreceptor.
- Het remmen van de productie van de eigen geslachtshormonen, bijvoorbeeld door de eierstokken uit te schakelen die voor de menopauze de belangrijkste bron van geslachtshormonen zijn.
Chemotherapie, tumorablatie (RFA) en monoklonale antilichamen
Hieronder een overzicht van de de overige behandelingen die gebruikt kunnen worden bij het behandelen van kanker aan de borst.
- Chemotherapie is de behandeling van kanker met celdodende of celdelingremmende medicijnen: cytostatica. Er zijn verschillende soorten cytostatica, elk met een eigen werking. De medicijnen kunnen op verschillende manieren worden toegediend, bijvoorbeeld per infuus, als tablet of per injectie. Via het bloed verspreiden zij zich door het lichaam en ze kunnen op vrijwel alle plaatsen de kankercellen bereiken, maar uiteraard ook alle gezonde cellen. Daardoor kunnen onaangename bijwerkingen optreden. Haaruitval, misselijkheid, braken, darmstoornissen, een verhoogd risico op infecties en vermoeidheid zijn hiervan enkele voorbeelden. Vaak worden verschillende combinaties van medicijnen gegeven. Bij een behandeling waarbij bestraling en chemotherapie op elkaar volgen, kunnen de bijwerkingen sterker zijn.
- Tumorablatie (RFA)
- Monoklonale antilichamen. Dit is een vrij nieuwe behandeling van borstkanker. De behandeling wordt meestal gegeven in combinatie met chemotherapie en soms ook met hormonale therapie. De monoklonale antilichamen zijn gericht tegen bepaalde eiwitten, HER2, die op bepaalde tumorcellen kunnen voorkomen. Dit eiwit zorgt ervoor dat de tumorcellen te veel groeiprikkels in de cel doorlaten. De monoklonale antilichamen kunnen die eiwitten blokkeren waardoor de kankercellen kunnen afsterven of zich minder goed herstellen nadat ze beschadigd zijn door chemotherapie en/of hormonale therapie.
De laatste jaren zijn de opvattingen over preventie en het verbeteren van de kwaliteit van het leven van de kankerpatiënt steeds meer onder de aandacht gebracht. Kanker is namelijk steeds meer een chronische ziekte geworden, met andere woorden: de kans om te overlijden aan kanker wordt steeds kleiner. Maar helaas, het aantal kankerpatiënten neemt nog steeds toe. Preventie moet de toename van het aantal kankerpatienten een halt toeroepen. Niet alleen voordat de kanker ontstaat, maar ook nadat de tumor operatief is weg genomen. Heel wat instanties zijn hier al jaren mee bezig met helaas weinig succes. Het probleem is alleen: wie investeert er in preventie? Aan ziekten is geld te verdienen terwijl preventie niets voor de farmaceut oplevert. Wel echter voor de gezondheidszorg! Vandaar ook de reclameboodschappen die ons proberen bewust te maken.
De basis van kankerpreventie, waaronder borstkanker, is een gezonde leefstijl en dat wordt steeds meer, zelfs in wetenschappelijke kringen, onderkend. Cornelis Moerman wist het al: houd je lichaam in conditie, verzorg het goed en eet en drink daarom zo gezond mogelijk. Daarmee bedoelde hij: zo onbewerkt mogelijk, geen kunstmest, geen bestrijdingsmiddelen, geen fabrieksmatige ‘mishandeling’ en geen toevoegingen. Wie dit doet, is al een heel eind op de goede weg. Ook lichaamsbeweging verkleint de kans op (borst)kanker. Vijftig jaar geleden hebben wetenschappers al aangetoond dat onze leefstijl de mogelijkheid biedt om kankers te laten ontstaan, wat geldt voor 40 tot 70procent van de kankers. We weten dat wanneer iets wetenschappelijk wordt vastgelegd, dat eigenlijk al veel langer bekend is. Het is alleen nog niet tot achter de komma bewezen.
In de visie van de biologische geneeswijzen zoals de Moermantherapie zijn de eerder genoemde mechanismen die afwijkende cellen onschadelijk maken, afhankelijk van de algemene conditie van het totale lichaam: de lichaamscellen en hun omgeving. Een stelling waarvoor de wetenschap nu steeds meer bewijzen aanlevert.
Volwaardige voeding en voldoende lichaamsbeweging in de buitenlucht zorgen ervoor dat naast ruim voldoende voedingsstoffen er ook vitamine D wordt aangemaakt en dat onze lichaamscellen van zuurstof worden voorzien. Op deze manier wordt het lichaam in topconditie gebracht om alle factoren die aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van kankercellen weerstand te bieden.
Cornelis Moerman heeft in de eerste helft van de vorige eeuw al een dieet samengesteld dat vet- en koolhydraatarm is. Het richt zich bij borstkanker, net als bij de ander vormen van kanker, op een algehele verbetering van de totale lichaamsconditie. Het Moermandieet bevat ook geen sojaproducten. Dit heeft alles te maken met de stoffen die in soja aanwezig zijn en die de eiwitsplitsende enzymen remmen. Deze enzymen spelen een zeer belangrijke rol in de biologische behandeling van kanker. Onderzoeken richten wel de aandacht op de afname van borstkanker wanneer een sojabevattend dieet wordt gebruikt, maar het gaat hier om Chinese (Aziatische) populaties!
Meerwaarde Moermandieet bij borstkanker
Bij borstkanker heeft het Moermandieet zelfs nog wat meer te bieden. Een dieet dat vlees en dierlijk vet bevat, bevordert de toename van prolactine. Dat is een hypofysehormoon dat de aanmaak en de vorming van melk stimuleert bij vrouwen en tevens de groei van borsttumoren bevordert. In het Moermandieet zijn vlees en dierlijke vetten niet toegestaan wat dus extra van belang is met het oog op de preventie van borstkanker.
Het dieet beveelt kruisbloemige groenten aan en vezelrijke producten, waaronder gekleurde groenten, karnemelk en eidooiers. Ook is een enkel glas goede rode wijn toegestaan. Moerman was er voorstander van om daar enkele druppels jodium aan toe te voegen. Resveratrol, dat in rode wijn aanwezig is, blijkt een belangrijke stof te zijn die een gunstige werking heeft bij het voorkomen van kanker, ook wanneer er sprake is van een erfelijke vorm van borstkanker!
Van de Moermantherapie is bewezen dat het een zeer gunstig effect kan hebben op borstkanker. Het “Retrospectief onderzoek naar de effectiviteit van de Moermantherapie bij kankerpatienten” liet dat duidelijk zien.
Neem ook kennis van de diverse video-interviews met (ex-)borstkankerpatiënten elders op deze website (klik hier).
Tevens kunt u de volgende natuurlijke producten ter preventie toepassen:
- Fytotherapeutische middelen als knoflook, rode klaver, kelp, mistletoe, maarts viooltje
- Vitaminen, mineralen, selenium
- Paddestoelen: maitake, reishi en shiitake
- Bittere amandelen enf abrikozenpitten
- Essiac
- Coumarine
- Curcumine (kurkuma)
- Resveratrol
- Groene thee (heeft een remmend effect op de groei van borstkankercellen)
- Vitamine D
Wanneer u onder behandeling bent, overleg dan met uw behandelaar over de mogelijkheden.
Dendritische celtherapie en hyperthermie
Therapeutisch zijn er nog de volgende aanvullende mogelijkheden die zowel door reguliere als niet-toxische behandelaars worden toegepast:
- Dendritische celtherapie
- Hyperthermie
Coley Toxinen, ook wel mixed bacterial vaccines (MBV of Issel’s koorts therapie genoemd, is een vorm van immuuntherapie. Anders dan bij dendritische celtherapie en hyperthermie is er geen wetenschappelijk bewijs dat het werkt. Het lichaam krijgt een coctail toegediend die het afweersysteen een sterke stimulans geeft. Net als bij hyperthermie is ook hier de gedachte dat kankercellen minder goed tegen een temperatuursverhoging kunnen als de gezonde cellen. Tevens is de doorbloeding beter bij een hogere lichaamstemperatuur zodat immuuncellen makkelijker en sneller op de plaats kunnen komen waar ze nodig zijn en gevormde afvalstoffen sneller kunnen worden afgevoerd.
Overweegt u een complementaire behandeling, dan raden wij u aan een arts voor niet-toxische tumortherapie te consulteren. De lijst met namen, adressen en telefoonnummers vindt u via de site van de ANTT of die van het NGOO.
Na de positieve adviezen van Gezondheidsraad en Nationale Raad voor de Volksgezondheid in 1987, ging het bevolkingsonderzoek op borstkanker in Nederland eind 1989 van start. Sommige wetenschappers zien een screening als een vorm van bangmakerij en het aanpraten van een ziekte op kosten van de gemeenschap. Anderen zien het doen van een test als een gevoel van controle. Het wordt ook wel beschouwd als het creëren van de illusie er alles aan gedaan te hebben om iets ergs te voorkomen.
Vanaf 1996 kon de gehele doelgroep, vrouwen in de leeftijd van 50 tot 70 jaar, worden opgeroepen. In 1997 werden ook vrouwen van 70 tot 74 jaar opgeroepen. Op dit moment worden bijna 800.000 vrouwen per jaar gescreend waar bij 13.260 de diagnose borstkanker wordt gesteld. Het doel van borstkankerscreening is het verlagen van de sterfte aan borstkanker. Maar in de medische vakbladen wordt de laatste tijd volop gediscussieerd over de voor- en nadelen van borstkankerscreening. Het principe “baat het niet dan schaadt het niet” blijkt hier niet op te gaan. In internationale medische bladen als The British Medical Journal, wordt getwijfeld aan het aantal vrouwen dat per jaar gered wordt door screening. Er gaan minder vrouwen dood aan borstkanker, maar komt dat ook echt door de screening? Ook bij de vrouwen die te jong zijn om mee te doen aan het screeningsprogramma is de sterfte afgenomen. Kanker is meer een chronische ziekte geworden.
De overleving van patiënten met niet-uitgezaaide borstkanker is verbeterd in de afgelopen jaren. Je kunt je hierbij afvragen in hoeverre de niet-uitgezaaide kanker wel invasief was en geen carcinoma in situ, maar ook hoe ‘vertroebeld’ dit beeld is geworden doordat de aandoening eerder ontdekt is. Aangenomen wordt dat een vroege diagnose van borstkanker veel beter is doordat de ziekte zich dan beter laat behandelen, maar is dit wel zo? In vele gevallen is een tumor die door screening ontdekt is helemaal niet beter behandelbaar dan een kanker die pas door klachten aan het licht komt.
Het meedoen aan een screeningtest voor borstkanker op zich geeft een gevoel van controle en de illusie er alles aan gedaan te hebben om iets ergs te voorkomen. Maar wat vaak niet gerealiseerd wordt is dat screening ook een keerzijde kent. Onderzoekstesten zijn namelijk niet altijd perfect en een screening gaat gepaard met onderdiagnostiek ten gevolge van een vals negatieve uitslag. Je hebt kanker maar dat wordt gemist door de test. De borstkankerscreening ontdekt 66 procent van de kankers, maar mist dus een derde. En een screening gaat ook gepaard met overdiagnostiek doordat er afwijkingen geconstateerd worden die na vervolgonderzoeken -met de pijn en ongemak door de biopsie vandien- helemaal geen kanker blijken te zijn. Een van de drie borstkankers bij een screening is overgediagnostiseerd. Bij het bevolkingsonderzoek op borstkanker worden 14 van de 1.000 vrouwen verwezen voor verder onderzoek. Bij meeer dan 50 procent van hen blijkt er vervolgens niets aan de hand; wel is er bij 70 procent van hen een biopsie verricht om dat aan te tonen. Dit kan leiden tot ernstige psychologische problemen. Ook komt het voor dat er kanker in een vroeg stadium ontdekt wordt, maar dat het zo’n agressieve vorm is dat die vroege ontdekking voor de overlevingskansen van de vrouw niet uitmaakt. De screening levert de vrouw dan alleen op dat ze langer weet dat ze patiënt is. Borstkankerscreening kan dus de aanwezigheid van een tumor eerder zichtbaar maken, maar hoeft niet de sterftekans te verminderen.
Het stellen van de diagnose DCIS is sterk toegenomen sinds de screening voor borstkanker (mammogram) is geïntroduceerd. In 1990 werd er in Nederland 365 keer de diagnose carcinoma in situ gesteld en 2011 2050 keer. Wat de invasieve vorm betreft werd er in 1990 8250 keer de diagnose gesteld en 2011 14000 keer. Het doel van de behandeling van DCIS is het voorkómen dat DCIS zich verder ontwikkelt tot een kwaadaardige tumor. Maar het natuurlijk beloop van de ziekte is niet bekend! DCIS kan in de helft van de gevallen uitgroeien tot een invasieve kanker. En dat is de reden dat DCIS altijd behandeld wordt wanneer dit wordt gediagnostiseerd. De behandeling bestaat dan uit het wegsnijden van het afwijkend gedeelte, al dan niet in combinatie met bestraling. En wanneer de eerste keer niet alles verwijderd is, volgt er een re-operatie, wat in 5 procent van de gevallen noodzakelijk is. Bij de helft van de patiënten waarin DCIS niet uitgroeit tot een invasieve kanker, is de behandeling dus overbodig geweest. Ook goed om te weten is dat er volgens studies onschuldige vormen van borstkanker bestaan waaraan een vrouw niet hoeft te overlijden.
Er is nog niet aangetoond dat de nadelen van een screening opwegen tegen de voordelen en daarom laat een aantal vrouwelijke medische specialisten zich niet screenen op borstkanker. Wetenschappers zijn kritisch op de landelijke bevolkingsonderzoeken. Ze vragen zich af wat het precies oplevert. “Men komt almaar met ziektedreigingen. Nooit lees je hoe groot de kans is dat een vrouw van vijftig de komende twintig jaar niet aan borstkanker overlijdt.” En: “De moderne technologie schept een illusie van onkwetsbaarheid terwijl zij ons juist steeds kwetsbaarder maakt.” Aldus Tjeerd Tijmstra, medisch socioloog aan het UMCGroningen. “Vooral het willen vermijden van negatieve gevoelens over een verkeerde keuze vormt een belangrijke drijfveer om te laten screenen”.
Samengesteld door dr. Hans Stoop
Lees hier over complementaire zorg ter voorkoming van lymfe-oedeem Z
Literatuur:
Landau-Ossondo M. Biomedicine & pharmacotherapy 2009; 63 383e395
Su Y. J of Nutr Bioch. 2011; 22,605-611
Lauber SN. Cancer Res 2007; 67:9597-9602.
Autier P. Nat. Rev. Clin. Oncol. 2012; 9, 599–605
Wisman R. 2008 Achtergrondartikel voor gezondNU. “Zo groot is uw kans op kanker….”
Nechuta SJ. Association for Cancer Research Annual Meeting in Chicago, Ill. 2012 april 3.
Mason JK. Food and Chemical Toxicology 2010;48,2223–2226
Moynihan R. BMJ 2012;344:e3502
Karimi Z. Public Health Nutrition; March 2013
Karsten Juhl Jørgensen BMJ 2009;339:b2587.
Hong-Bin Kang. Asian Pacific J Cancer Prev 2012, 13, 995-998
J Natl Cancer Inst, 2012; 104: 1080-1093